Voorbereiding voor de oversteek

Het 300-jarig bestaan van het Nederlandse gezag over West-Indië, was voor de KLM de aanleiding om daar vaste voet aan de grond te krijgen. Al lang was er de wens om in West-Indië een soort dependance op te richten en te exploiteren. De keuze voor de overtocht viel op de Fokker F-XVIII, de PH-AIS, de Snip. Omdat de overtocht van de Atlantische Oceaan een zeker risico inhield had de KLM zich verzekerd van ondersteuning. De KNSM stemde er in toe, dat haar passagiersschip de “Stuyvesant” op de datum van de overtocht de koers zou verleggen, zodat die zou samenvallen met de koers van de Snip. De “Stuyvesant” had een radio-installatie aan boord en kon dus op enig moment contact onderhouden met de Snip. De Koninklijke Marine, die met de onderzeeboot de K-XVIII een wereldreis maakte met professor Vening Meinesz aan boord, zou op de datum van de overtocht halverwege de Kaap-Verdische eilanden en Paramaribo gestationeerd worden. De Snip zou zich dan kunnen oriënteren op het radio-peilstation van de K-XVIII. Er is een afzonderlijke pagina aan de K-XVIII gewijd.

Ook het toestel zelf moest de nodige aanpassingen ondergaan. De romp werd voorzien van de nieuwe tekst : Holland – West Indie, aangebracht in grote letters. De Wasp C motoren werden vervangen door Wasp T1D1 motoren met propellers die tijdens de vlucht verstelbaar waren. Omdat de inhoud van de standaard brandstoftanks niet voldoende was voor de overtocht, werd besloten ook extra tanks in het toestel aan te brengen. Deze tanks bleken in een loods op de Waalhaven in Rotterdam voorradig te zijn. In die loods stond een 3 motorige Fokker F-IIIb van de Duitse piloot Alexander R. Adrian, die met dat toestel een wereldreis wilde gaan maken. De piloot had hiertoe door de KLM van een nieuw soort metaal “hydronalium”, zeven tanks laten bouwen. De totale voorbereidingen voor de wereldreis hadden Adrian bijna fl.100.000,- gekost. Door een deviezenregeling die de toenmalige Duitse regering in het leven had geroepen kwam Adrian echter in de problemen en kon hij zijn schuldeisers niet meer betalen. Er volgde een beslag op het toestel en uiteindelijk bleef Adrian berooid achter. Het toestel kwam in handen van één van de schuldeisers, een hotelhouder uit Rotterdam. Omdat het toestel absoluut niet meer geschikt was voor economisch gebruik zoals bijvoorbeeld passagiersvervoer, bleef alles in de loods opgeslagen. De tanks van Adrian zijn uiteindelijk door de technische dienst van de KLM in de Snip geplaatst.

Ook op postaal gebied werden voorbereidingen getroffen. Er werden overeenkomsten gesloten met de Oost-Indische autoriteiten over verzending van post van Oost-Indië, via Amsterdam naar West-Indië, over de terugzending per boot, over de frankering, over post vanuit Amsterdam etcetera. Voor de verzending van post vanuit Nederland naar West-Indië verscheen in november 1934 een brochure.
 
 

 Vanzelfsprekend werd voor deze vlucht ook aandacht besteed aan de samenstelling van de bemanning. Uiteindelijk werd gekozen voor J. Hondong als gezagvoerder, J. van Balkum als 2e piloot, Van der Molen als radio-telegrafist en Stolk als werktuigkundige. Hondong en van Balkum hadden op de Oost-Indië route tweemaal eerder met elkaar gevlogen, te weten op vlucht 138 en vlucht 196. De hele bemanning had al vele uren vliegervaring.